dinsdag 27 december 2016

C: Snail mail in 10 tips

De Kerstvakantie is hier begonnen. Dat is nog even drukte van een andere orde maar ongetwijfeld daarna ook een aantal rustige dagen. Tenminste, dat is de planning...niks plannen. Het liefst gebruik ik deze laatste dagen van het jaar om met poezen op schoot in een trager ritme te komen. De dag een beetje laten voortkabbelen en maar wat aanrommelen. Het sluit helemaal aan bij alle huidige omstandigheden, de donkere korte dagen, de afsluiting van het jaar, het terugblikken.
Bij het opsnorren van de kerstspullen op zolder vorige week stuitte ik op 3 oude doosjes. Ze zaten vol met ontvangen brieven van weleer. (Voornamelijk afkomstig van m'n man toen hij nog mijn vriendje was.) Geschreven in de tijd vóór de computer om de hoek kwam kijken. Hele correspondenties stuurde ik destijds per post en ik herinnerde me meteen weer de verrukking als er daaropvolgend een dikke brief op de mat terug plofte.

Wat een gemis eigenlijk. Tegenwoordig is het schrijven van een persoonlijk bericht grotendeels teruggedrongen naar een kaartje met verjaardagen of kerst. Of een vlugge mail over en weer. Ik kan niet anders concluderen dan dat we er behoorlijk bij ingeschoten zijn. Al die verzamelde brieven bij elkaar stonden opeens symbool voor die vertraging waar ik in vakanties zoals deze soms zo naar verlang. De tijd nemen voor iets, er iets moois en persoonlijks van willen maken, de wereld in sturen en dan maar afwachten. Dagen, of soms wel weken of zelfs maanden. Maar altijd in de wetenschap dat je ooit, vroeger of later, zomaar op een dag een brief terug zou kunnen krijgen. Als uitgesteld geluk dat je deur weer had gevonden. Zo staat er ook nog een kistje vol met brieven van een vriendin die naar Spanje emigreerde, jarenlang hebben we elkaar nog op de hoogte gehouden van onze dagelijkse levens, tot de computer het overnam en de persoonlijkheid verdween.

Inmiddels is het bijna een verloren vaardigheid geworden voor mensen die mét internet zijn opgegroeid, denk ik wel eens. Een persoonlijke dikke brief schrijven. Want hoe leer je dat nou? Niet op school toch? Tenminste.. afgezien van een sollicitatiebrief heb ik er nooit les in gehad. Je leert het voornamelijk door het gewoon te doen, en weer terug te krijgen. Dat was de reden dat ik een paar jaar geleden op vakantie (ter lering en vermaak) een lange brief stuurde naar m'n neefje, vol met tips hoe je eigenlijk een goeie lange persoonlijke brief schrijft en hoe leuk dat allemaal wel niet is om te kunnen.

En als ik zeg lange, dan bedoel ik ook lange... Tijdens een van de verjaardagen afgelopen weken nam m'n neefje 'm weer eens mee. Voor- én achterkant zijn helemaal volgeschreven. Bij elkaar ruim 2,75 meter aan brief. (Bovenstaande foto laat trouwens óók zien dat neefje een understatement is, het is puur een verkleinwoord gebaseerd op het leeftijdsverschil, want qua lengte heeft hij me al lang ingehaald.)

De tips zal ik hier met jullie delen. Wie weet, misschien begin je er zelf ook (weer) aan. Omdat het een stuk authentieker is dan een mailtje sturen, een stuk leuker ook, alleen al vanwege de voorpret en de wetenschap dat het geweldig is om te ontvangen.  De tips zijn in willekeurige volgorde en opgedaan vanuit eigen jarenlange ervaring.

tip 1:
Schrijf met de hand! Jouw hand, of eigenlijk jouw handschrift, is het persoonlijkste wat er is. Zolang je niet bezig bent met een sollicitatiebrief is daar eigenlijk geen uitzondering op. Ook niet als je een lelijk handschrift hebt, of haast onleesbaar. Natuurlijk mag je er wel een béétje je best op doen om het leesbaar te maken, maar het hoeft nou ook weer geen schoonschrift te zijn. (Mijn man, destijds nog mijn vriendje, heeft altijd een heel lelijk handschrift gehad. Zat ik daar te puzzelen wat hij in godsnaam geschreven had, maar wat ben ik blij dat dat hem nooit weerhouden heeft om te schrijven.)
Zinnen kunnen scheef gaan, woorden verkeerd geschreven of doorgehaald, misschien twijfel je wel over de grammatica, zo zonder een autocorrectie erbij. Maakt allemaal niets uit. Het gaat om de intentie die erachter steekt, dat weegt 1000x meer dan of het netjes is.
tip 2:
Dateer je brief. Ergens bovenaan in een hoekje schrijf je op z'n minst het jaartal. Liefst gewoon de hele datum. Wellicht ook nog tijd en plaats erbij voor de volledigheid. Voor de brief zelf is het niet per se van belang maar het fijne aan brieven is dat ze herlezen kunnen worden, soms wel jaaaaren later. Voor die gelegenheden is het ontzettend fijn als je ze dan nog in de tijd kunt plaatsen.
tip 3:
Als je een lange brief schrijft is dat tegen het eind een hele lap tekst bij elkaar. Je kunt dat wat speelser houden door het geheel wat op te breken. Wat goed helpt zijn kleine tekeningetjes hier en daar, ter illustratie of voor de leuk. Ook hier geldt, je hoeft helemaal niet goed te kunnen tekenen, het gaat niet om een tekenwedstrijd. (Mensen die niet goed kunnen tekenen maken vaak de mooiste illustraties trouwens!) Of, als je dat tekenen echt niet wil.. wie zegt  dat alle regels horizontaal moeten staan. Een stukje tekst haaks erop waardoor je het papier even moet draaien maakt het allemaal wat minder formeel. Zolang het maar geen doolhof van woorden is waardoor het irritant lezen wordt, maakt dat het geheel juist wat luchtiger.
tip 4:
Inhoudelijk is het soms wel lastig om een lange brief te schrijven, want wat schrijf je allemaal? Ik weet nog goed dat ik vroeger brieven schreef naar mijn oma. "Lieve oma, hoe gaat het met u? Met mij gaat het goed................ ", en vervolgens wist ik niets meer, zat ik daar te turen naar dat lege vel. Als je lange brieven schrijft hoeft heus niet alles hele inhoudelijke waarde te hebben. En het hoeft ook niet allemaal formeel opgeschreven te worden. Het scheelt al als je bedenkt dat je kunt schrijven wat je anders zou zeggen in een gesprek. En dan bedoel ik, alle liflafjes die anders ook voorbij zouden komen. Schrijven in spreektaal. Mijn brieven schreef ik vroeger altijd graag in de trein, dan beschreef ik wel eens wat er nou weer voor raar figuur tegenover me was gaan zitten, hoe die zat en eruit zag. Totaal onbelangrijk, maar het geeft de ontvanger een beeld van jouw beleving op dat moment alsof ie er zelf bij zou kunnen zitten. Kun je prima afwisselen met stukken die wel ergens op slaan.
tip 5:
Praktisch gezien is het nogal een kluif om een lange brief te schrijven. Qua tijd alleen al. Niemand beweert dat je dat in één keer moet doen, in de zin van..ik ga nú een brief schrijven en ik stop pas als ie klaar is. Veel handiger is het als je er een paar dagen, goh, zelfs een paar weken over mag doen. Leg 'm af en toe even weg. Na een tijdje zijn er vanzelf weer nieuwe dingen voorgevallen waarover je kan schrijven. Dateer dan elke keer weer opnieuw zodat het voor de ontvanger ook duidelijk is hoeveel tijd er tussendoor is gepasseerd. Dat maakt het allemaal een stuk beter behapbaar. En je beschrijvingen mogen ook best wat ouder zijn, het is geen e-mail!
tip 6:
Meestal schrijf je je brieven op gewoon formaat papier (A4 bijvoorbeeld) in plaats van op die lange lap die ik mijn neefje stuurde. In dat geval krijg je bij een lange brief al gauw meerdere kantjes. Nummer die pagina's. Dat is net als dateren een service naar de ontvanger. Je weet nooit hoe en waar jouw brief gelezen wordt. Springt er net een kat op schoot, valt het op de grond, waait het weg? Kleine moeite, groot plezier als de kantjes dan genummerd zijn.
tip 7:
Zorg voor fijn pen en papier. Dat zal de ervaring leren maar neem van mij aan dat dat er toe doet. Te glad papier, haperende pennen of ander ongemak is een bron van irritatie tijdens het schrijven. Zelf schrijf ik het liefst met 2B vulpotlood. Dan is m'n handschrift mooier, de weerstand op het papier fijner. M'n moeder schreef vroeger, voor haar hand verlamd raakte, het liefst met een dikke zwarte vulpen op gelig papier. Ze genoot van het geluid en de geur en hoe de letters zich vormden onder haar hand. Schrijven is een zintuiglijke ervaring, kies de materialen die bij je passen en voor je werken.
tip 8:
Maak werk van een mooie enveloppe. Dat is het eerste wat iemand ziet bij het ontvangen, zoals de kaft van een boek. Het is haast een belofte. Officieel hoort er natuurlijk een voldoende gefrankeerde postzegel en een leesbaar adres op te staan. En moet het door een brievenbus passen. Maar daarnaast zijn er legio mogelijkheden hoe een enveloppe er nog meer uit kan zien. Dat hoeft helemaal niet zo formeel te zijn. Op o.a. Pinterest kun je tegenwoordig de leukste voorbeelden zien ter inspiratie, bijv. hier. (20 jaar geleden vertelde onze dorpspostbode een keer dat ze altijd benieuwd was welke brief ze nou weer kon bezorgen, en dat die bij het postkantoortje soms eruit werd gevist om door iedereen bekeken te worden. In een klein dorpje ben je al gauw gespot!)
tip 9:
Niet iets wat ik standaard deed, maar soms, of bij sommige mensen, stuurde ik een kleine toegift mee, een soort cadeautje bij de brief. Een los tekeningetje, een gedroogd klavertje 4, een plat dropje, zoiets. Klein, plat en licht. Als je naar het buitenland stuurt, vooral buiten Europa, moet je wel weten of dat ook kan. Je mag niet altijd zomaar zaadjes of snoepjes meesturen van de douane. Zie ook hier.
tip 10:
Je hoeft niet altijd te wachten op antwoord voor je zelf weer gaat schrijven. Vooral als je weet dat de brieven toch wel over en weer gaan. Begin gewoon alvast weer met een beginnetje, het hoeft toch niet meteen af. Wie weet ben je al halverwege als je een brief terugkrijgt, nog genoeg tijd om er dan alsnog op in te haken. Zo spreid je het lekker uit. Zo lang je zelf maar met plezier schrijft en geniet van de brieven die je krijgt is het allemaal goed.

Wie schrijft, die blijft! Ik denk dat ik die oude vriendin in Spanje deze kerstvakantie weer eens ga verrassen met een ouderwetse brief. Dat is zo lang geleden.
(Voor iedereen die verder een correspondentie zoekt via ouderwetse snail mail kan hier eens kijken. Een platform voor brievenschrijvers van over de hele wereld.)

donderdag 15 december 2016

Het boek van Evert

Het is december. Cadeautjes maand. En ik heb een tip voor iedereen die een zwak heeft voor de nostalgische manier van leven. De zelfredzaamheid van de vorige generatie, het zelfvoorzienend en kleinschalig zijn. Het leven met de seizoenen, met de dieren, met de aarde.
Zelf heb ik daar een zwak voor. Waarschijnlijk omdat ik opgegroeid ben in een tijdscapsule, een piepklein boerendorpje dat destijds plaatselijk 20 jaar achterliep. Ik heb dat leven van dichtbij gezien, er af en toe in kunnen stappen en opgeslagen in een deel van m'n herinneringen waar ik met vlagen verlangend naar terugkijk. Het leven leek simpeler en overzichtelijker. Uiteraard door het gebrek aan snelheid; geen internet, geen globalisering. Maar ook door het dagelijkse ritme en de basale bezigheden. Een moestuin, het erf, de seizoenen, de dieren en de kleine behoeftes.

Het is geen nieuwe tip overigens. Maar waarom moet alles altijd nieuw zijn?

Zelf ontdekte ik het toen ik deze nazomer een korte vakantie hield op de Veluwe. Prachtig weer en lange wandelingen met lief en hondjes. En voor de gelegenheid een bezoekje aan het pluimveemuseum in Barneveld. Je bent kippengek of niet. (Wel dus.)

Het museum zelf was stil en donker door een bliksemflits de nacht ervoor. Best interessant nog hier en daar hoor, maar pas toen mijn oog viel op een hoekje achteraf in het museum begon een deel van mij echt op te leven. Daar stonden meubels en werktuigen bij elkaar die me sterk deden denken aan de vervallen boerderij van wijlen Frits. De oudere alleenstaande boer-buurman uit m'n jeugd waar Mirjam en ik vroeger heel vaak over de vloer kwamen. Het was alsof ik terug gezogen werd in de tijd. "Die tas had Frits ook, en zo'n fiets. En die spullen stonden ook in zijn schuur. En dat tafeltje had van hem kunnen zijn." Precies op dat moment sprong de stroom weer aan en begon een televisie te draaien met beelden vol nóg meer herkenbaarheid. Deze spullen waren natuurlijk niet van Frits geweest, maar van een soortgelijke, wellicht iets actievere, alleenstaande boer, Evert. Kennelijk een groot kippenliefhebber, vandaar zijn plekje in het museum. Er lagen prachtige zwart-wit foto's bij over Evert en zijn werkzaamheden, en het bleek dus dat er een boek van uitgebracht was. "Het leven van Evert"

 
Eenmaal weer thuis ben ik het gaan Google-en en het bleek nog steeds verkrijgbaar. Gewoon bij Bol ook nog. Dus bij wijze van souvenir heb ik dat besteld.
Het is met name een prachtig fotoboek, maar in 4 hoofdstukken zijn per seizoen ook de werkzaamheden van Evert beschreven. Hartverwarmend mooi gedaan. Het geeft inzicht in een persoon en levenswijze die uitgestorven lijkt, maar nog altijd tot de verbeelding spreekt en inspireert.
Een eerbetoon aan Evert, aan zijn inzet en overtuigingen. Een afspiegeling van een tijd die ik aan de zijlijn ooit heb mogen toezien, in de vorm van Frits en het dorp waar ik geboren ben. Maar bovenal een prachtig boek om te hebben of weg te geven. Aan iedereen die wel wat perspectief kan gebruiken in deze jachtige wereld.


dinsdag 6 december 2016

C: Ongediertjes

"Heb je last van ongediertjes?" Vroeg m'n Peruaanse volkstuin-buurman me eens toen ik zag dat er een leger woelmuizen in mijn moestuin was neergestreken dat overal gaten had gegraven. Ik moest meteen lachen. Wat een prachtig woord is dat..."Ongediertjes"... klinkt een heel stuk aaibaarder en vriendelijker dan het gebruikelijke "Ongedierte". Het zette het hele gebeuren meteen in een ander perspectief. Want wanneer is een diertje nou eigenlijk een ongediertje? En wanneer is last overlast? Ik besloot het allemaal nog maar even aan te zien en zo deelden de woelmuizen en ik een heel seizoen samen de moestuin. Overlast is het nooit geworden. Er was wel wat sprake van vraat hier en daar (vooral de knolselderij was favoriet) en soms schrok ik wel eens van een flits in mijn ooghoeken, maar gelukkig hadden ze ook het fatsoen om het seizoen erop uit zichzelf weer te verkassen. Wat natuurlijk niet betekent dat er 's nachts niet sowieso van alles rondkruipt vanuit de buurtuinen en bosjes. Onderdeel van de natuur, denk ik dan maar. Enigszins gesteund door onderstaand boek dat ik ooit kocht.
Maar afgelopen herfst kwam het probleem van ongediertjes wat dichter bij huis. Tijdens de schemer had m'n man een rat zien wegschieten in de kippenren in onze achtertuin. Het was voor het eerst dat er iets in die aard werd gesignaleerd. Ik had wel vaker de uitspraak gehoord "Heb je kippen dan heb je ook muizen" maar zelfs die had ik in de voorbije jaren nooit gezien. Dankzij de katten, meende ik altijd. Maar een rat is misschien toch wel een ander verhaal. Zouden ze daar op hun leeftijd nog achteraan gaan? Mwâh, waarschijnlijk niet misschien. Onze grote jagerpoes Wurre, die ooit met een dode kraai thuiskwam, ligt de laatste jaren steeds vaker binnen bij de verwarming. Niet al te veel meer geplaagd door uitdagingen en bevestigingsdrang.

Het regionale buurtkrantje berichte er de laatste maanden al standaard over, dat er een rattenplaag heerste en dat je verplicht was die in je huis en tuin te bestrijden. Dit kan ik dus niet op z'n beloop laten, vreesde ik. Maar om nou meteen zo'n beestje te vergiftigen? Niemand kan me toch verplichten om een dier dood te maken? Ik doe het dus op de ongediertjes-vriendelijke manier. En ging meteen bij Ko langs. De kippen-opa hier in de buurt.

Ko had namelijk afgelopen zomer eenzelfde probleem gehad bij zíjn kippen, en ook hij wilde geen dodelijke val zetten. Bij wijze van project ging hij toen zijn eigen levend-vangende val bouwen, gemaakt van allerlei gerecycled materiaal uit zijn schuurtje. Een prachtig ding, vond ik. Vol trots had hij laten zien hoe het werkte en mét resultaat. Hij ving er één versufte rat mee, waarschijnlijk al half vergiftigd door zijn buurman. Daarna had hij er geen meer gezien.

Nu mocht ik 'm lenen. Hier en daar werden er nog wat schroefjes gesmeerd en de afstelling aangescherpt en toen kreeg ik 'm voor onbepaalde tijd in bruikleen. Wat pindakaas in het bakje en afwachten maar.


Het duurde drie hele weken maar toen hadden we toch echt beet. 's Ochtends zat er opeens een prachtig bruin ratje in de val. Waarschijnlijk had ie al verwoede pogingen gedaan om het gaas door te bijten want op z'n neusje zat een schaafwondje. Maar verder zag ie er perfect uit, erg levendig ook.

Ik heb 'm meteen naar het bos gereden, een aantal kilometer verderop, ver van de huizen vandaan. Het was een prachtige rustige herfstochtend. "Dit wordt je nieuwe huis, maak er iets van en blijf vooral bij de huizen vandaan. Je volgende val zou zomaar iets minder fortuinlijk kunnen zijn." Sprak ik 'm toe.

Daarna schoof ik het deurtje weg en verdween het ratje met olijke hertensprongetjes het dichtstbijzijnde sprokkelbosje in. Terug naar huis had ik tóch het gevoel dat ik een goede daad had gedaan, zonder m'n burgerplicht te verzaken. Al is vast niet iedereen dat met me eens. Sindsdien ook geen ratjes meer gespot trouwens. Pfew!

maandag 5 december 2016

C: Boomplantdag

Gisteren een boompje geplant. Een tópdag, want op de komst van dit boompje heb ik ruim 4 maanden moeten wachten. In de zomer was ik namelijk plotseling tot het besef gekomen dat onze achtertuin helemáál niet te klein is voor een boompje, zoals ik eigenlijk altijd dacht.

Wij hebben, net als veel Nederlanders, een niet te groot tuintje. Het ligt over de volle breedte van ons rijtjeshuis en dan een meter of, wat zal het zijn...8 diep? Daarachter het schuurtje.
Zelf houden we wel van een gebruikstuin die niet te netjes is en veel elementen heeft. Centraal ligt een grote vijver, daarnaast een flink stuk kippenhok met ren, en aan de andere kant een paar moestuinbakken en verder rondom wat paadjes naar beide schuurdeuren. En een overkapping tegen het huis aan, met terras. Geen gras, wel heel veel pot- hang- en klimplanten.

Bovenstaande foto is nog van vóór de komst van de kippenren, maar het geeft een idee.
Lekker rommelig en dynamisch en daarom leek een boom me altijd onwenselijk. Of nou, we hébben wel een laagstam appelboompje die langs de zuid schutting is geleid, maar die valt niet erg op. En daarnaast een vijgenboom maar die staat voor het grootste deel verstopt achter het kippenhok. Echt een boom in het zicht is er niet.

Tot nu dus, want opeens was ik tot het inzicht gekomen dat het een denkfout was; dat een kleine tuin te krap wordt door een boom. In elke tuin past namelijk wel een boom, want bomen heb je in allerlei soorten en maten, dûh Chantal! Het hoeft niet meteen een massieve eik te zijn! Dus ik ging eens op onderzoek uit. Op internet bestaan hele lijsten met bomen specifiek voor kleine tuinen. Want waarom niet eigenlijk? Een boom is zo'n aanwinst. En als je even goed nadenkt over wat je wil en waar je 'm het beste plant dan hoort ie er echt bij. Fijn voor de vogels, fijn tegen de inkijk, fijn voor wat schaduw. Er wordt al zoveel gekapt en gerooid dat een boom planten de perfecte tegenactie is. Iedereen zou in z'n leven een keer een eigen boom moeten planten, juist in z'n eigen achtertuin!

In willekeurige volgorde leek het me fijn als mijn toekomstige boompje, naast z'n formaat, voldeed aan één (of meer) van de volgende criteria:
-prachtige bloesem in het voorjaar.
-mooi of bijzonder blad.
-prachtige verkleuring van de bladeren in de herfst.
-mooie groei qua takken voor het silhouet in de winter.
-lekker ruikend.
-vruchtdragend (in de zin van eetbaar.)

Vooral toen ik erachter kwam dat je ook bomen, geënt op een onderstam kon kiezen was de beslissing snel genomen. Dat is ideaal voor een kleinere tuin. Een lange smalle stam neemt namelijk zowel optisch als praktisch niet veel ruimte in. Dan hoeft ie ook niet mídden in de tuin te staan.
Tegen het schuurtje zou dan perfect zijn. Dan hebben de buren er geen last van qua schaduw maar geeft het de tuin wel wat meer privacy op inkijk van de verder gelegen achterburen.

En dit werd 'm. Een mispel. Ik heb eerst nog even zitten twijfelen over een krentenboompje op stam, vanwege de bijzondere verkleuring in de herfst én de krenten, maar wilde liever toch iets (veel) stoerders. Toen stuitte ik op de mispel. Jeetje, zie je die ooit nog? Ik kan me er van heel vroeger ééntje herinneren, toen onze schoolmeester ons mee op biologieles nam naar buiten. Daar stond een soort struikvorm naast het schoolpleintje. Het is zo'n mysterieuze boom, grillig, ouderwets. Het ademt naar oude boerenerfjes en vergeten tijden. Daarmee scoorde het voor mij meteen al 10 punten! Maar daarnaast tikte het ook nog 4 punten van m'n criteria-lijstje aan. Afgezien van het feit dat het reukloos is en niet hele bijzondere bladeren heeft krijgt het wel bloesem, verkleurt het in de herfst, geeft prachtige silhouetten in het najaar, vooral als de vruchten er nog aan hangen, want ja.... een mispel geeft óók nog vrucht. Nooit mispel gegeten en naar ik hoor zijn de meningen verdeeld, maar de mythe die daar weer omheen hangt vind ik al geweldig. De keus was bepaald. Het werd een mispel! Zonder twijfel!

Afgelopen week kwam ie eindelijk binnen bij ons tuincentrum, het was even een zoektocht geweest om er een op de juiste stamhoogte te vinden van de soort 'Westerveld" (want die geeft iets grotere vruchten.) en mét kluit. Maar dat had me aan de andere kant ruim de tijd gegeven om de grond alvast voor te bereiden. In de nazomer had ik op de bewuste plek de grond een kuub diep al helemaal losgemaakt en verrijkt met koemestkorrels en kalk. Zodat ze in een gespreid bedje kon gaan aarden.

En gister was dan de dag van de grote verhuizing. Eerst uitgraven, dan vervoeren en net voor de schemer stond ie erin. Onze nieuwe aanwinst, prachtig in het zicht. De stam steekt net een stukje boven de dakgoot van het schuurtje uit. De takken zitten hoog genoeg om er onderdoor te lopen. Ze staat perfect.

Nu nog een beetje kaal en ielig met de blote takjes. Maar ik kan niet laten elke keer even naar buiten te kijken en me voor te stellen hoe het komende jaar de tuin mede bepaald gaat worden door onze mooie nieuwe mispel. Ze staat er nu dan toch echt in al haar glorie en op een of andere manier maakt het de tuin méér tuin...maar dat krijg ik op foto helaas niet gevangen.
De berichten over de smaak van de mispel zullen voorlopig nog wel een poos op zich laten wachten. Eind oktober/november is de tijd van de vruchten, dat is net achter de rug. Maar als er mensen zijn met ervaring of een eigen mispel dan hoor ik het graag!

vrijdag 21 oktober 2016

C: Bospaddenstoelen


Twee weken geleden ging ik met Sjannie (M'n 'bosvriendin'-vanwege onze lange boswandelingen met de hondjes.) spontaan op een vrije zondagmiddag naar een IVN-paddenstoelenwandeling. Gewoon om eens mee te maken. Hoewel het toen allang officieel herfst was, was er in de voorafgaande maanden echter nauwelijks iets van regen gevallen en alles dus gortdroog. Frans, onze excursieleider, waarschuwde al dat er minder te zien zou zijn dan andere jaren maar niettemin hebben we in anderhalf uur toch redelijk wat verschillende paddenstoelen gezien. Meer dan ik uit m'n hoofd wist maar eerlijk gezegd heb ik me er eerder nooit echt heel erg in verdiept. Mijn paddenstoelenkennis is redelijk basaal.
Toch, in de dagen erna liepen we tijdens onze hondenwandelingen wijsneuzerig door ons eigen bos. "Kijk, daar heb je weer zo'n aardappelbovist." "En is dat een elfenbankje? De gewone of de ruige?" "Waar blijven die vliegenzwammen toch? Het is geen herfst zonder vliegenzwammen hoor!" "Gele rusulla's genoeg, dat wel!"
Stiekem hield ik m'n ogen ook open voor de boleten, ook al had Frans aangegeven dat daarvoor het seizoen al een beetje voorbij was en door de droogte haast niet te zien waren geweest. Onder de boleten vallen namelijk een aantal eetbare paddenstoelen, zoals de kastanjeboleet waar Ko (de kippen-opa) dol van is. Maar ook het bekendere eekhoorntjesbrood. Ik geloof niet dat ik dat ooit gegeten heb.

Als het gaat over het wildplukken van paddenstoelen heb ik namelijk de instelling van de gemiddelde Nederlander.. Niet aan beginnen, je weet maar nooit. Wij zijn daar niet in thuis dus laten we nou maar geen onnodige risico's lopen. Maar Frans verzekerde me dat de boleten redelijk goed te determineren zijn vanwege hun sponzige onderkanten. Het is daardoor een makkelijke paddenstoel en hoewel er ook giftige varianten van zijn, zijn die goed te onderscheiden. Thuis ging ik er gelijk meer over lezen. Als ik ze niet dit jaar vind, dan toch hopelijk volgend jaar wel.

Zo gingen de dagen voorbij. En met die dagen kwam ook de regen. En met die regen een steeds grotere kans op paddenstoelen, die soms inderdaad letterlijk als paddenstoelen uit de grond kunnen schieten.
Vanmorgen liep ik me tijdens het honden-uitlaten net af te vragen of het er nog in ging zitten met die boleten voor dit jaar toen ik plotseling op een groepje stuitte. Megagroot ook nog! Zomaar opeens aan de rand van het pad wat ik bijna dagelijks loop. Twee waren al omgestoten zodat ik ook echt goed de onderkant van de hoed kon bekijken. Ontegenzeggelijk boleten. Wist niet hoe snel ik weer naar huis moest om daar een scherp mesje en een paddenstoelengids op te halen. Want eenmaal oog in oog met zo'n ding wist ik niet meer precies de onderscheiding tussen de smakelijke eetbare boleet en de niet-giftige maar zeer onsmakelijke bittere boleet. Ik wilde niet iets afsnijden voor ik dat zeker wist.

Had ook gauw Sjannie opgetrommeld. Samen naar de bewuste plek gelopen en op onze knieën voor de paddenstoelen gaan zitten. Even grondig overleggen en vergelijken. Ik had gelezen dat in geval van twijfel tussen deze twee boleten een likje over de hoed al gauw meer duidelijkheid kon geven... en dat hebben we voor de zekerheid ook gedaan. Haha, het was maar goed dat er niemand langsliep want dat zou alleen maar rare gedachten opleveren of een plaatselijke reputatie als paddo-likkers. We durfden het voornamelijk omdat we eigenlijk wel overtuigd waren dat het niet om de bittere boleet ging.

Vooral omdat de sponzige onderkant voornamelijk geel-groenig is en niet roze-achtig. Verder is de ader-structuur op de steel minder donker. Dus ja, ik heb ze mee naar huis genomen. Mijn eerste eekhoorntjesbrood! Het is trouwens belangrijk om de paddenstoel af te snijden en niet uit te trekken, dan beschadig je de onderliggende dradenstructuur niet en komt ie volgend jaar weer gewoon terug. En verder kies je alleen de stevige exemplaren. Als de hoed sponzig voelt en meegeeft als je zachtjes in de hoed knijpt is ie eigenlijk niet meer te gebruiken en kun je 'm beter laten staan. Hoe verboden het verder is weet ik niet zo zeker. Eigenlijk mag je helemaal niets uit het gemeentelijke bos meenemen, en toch wordt er veel gedoogd. Tamme kastanjes, dennenappels, een mooie tak.. zolang je geen commerciële doelen hebt en alleen voor klein persoonlijk gebruik plukt of raapt maak ik me niet zo'n zorgen.

Thuis sneed ik de twee boleten in dikke plakjes, je ziet dan mooi de sponzige structuur en het hele huis rook meteen naar herfst. Mijn man, bioloog van opleiding, wierp er ook nog een kritische blik op en zei toen: "Ja.. dit durf ik wel te eten."

Twee derde van beide boletenplakjes gingen meteen in de dehydrator, om te drogen voor toekomstig gebruik.

En van de rest bakte ik een eekhoorntjesbrood-omelet. Met sjalot, knoflook en peterselie uit eigen moestuin. Helaas wel met gekochte biologische eitjes want beide kippetjes zijn hier in de rui en met leg-vakantie. Wel lekker hoor! De smaak is wat subtieler dan ik verwacht had maar nog steeds goed te proeven. En het gaf zoveel voldoening om zo vers en lokaal je maaltje bij elkaar te scharrelen. De herfst is voor mij nu helemaal begonnen!

woensdag 13 juli 2016

C: Doe het zelf: Knoflook roken, deel 3


Deel 1: De oogst (link)
Deel 2: De voorbereidingen en benodigdheden (link)
Deel 3: Het rookproces

Het rookproces:

Na alle voorbereidingen is het nu zover dat de rookkast in gebruik genomen gaat worden. Voor de duidelijkheid (voor degenen die de eerste delen niet gelezen hebben) het gaat hier om koud roken met behulp van een 'cold smoke generator' en rookmot-fijn zaagsel in een zelfgebouwde tijdelijke rookkast van karton. Op zich is de combinatie van iets smeulends en karton natuurlijk niet verstandig en hoewel deze manier van koud roken relatief ongevaarlijk is hou ik toch een paar voorzorgsmaatregelen qua veiligheid bij de hand. Allereerst ligt de tuinslang binnen handbereik voor het geval er onverhoopt iets mis gaat en ben ik de hele dag in de buurt om een oogje in het zeil te houden.

 

Ook staat het metalen bakje met daarin het rookmot niet op de kartonnen bodem zelf, uiteraard. Dat zou wel heel dom zijn. Een stoeptegel zorgt voor een veiliger ondergrond. Het zorgt meteen ook voor een verankering zodat de doos niet door de wind meegenomen kan worden. Ook niet onbelangrijk!


Om het bakje via de onderkant ook nog wat lucht te geven heb ik vier hoekprofieltjes op de stoeptegel gelegd zodat er daar wat ruimte ontstaat. Dat lijkt me voor het smeulen wel bevorderlijker. Beneden in het karton, zo ongeveer op de hoogte van het bakje is nog een vingerdik gat gemaakt voor luchttoevoer ter plekke.


Evenals drie kleinere gaatjes aan de overliggende zijde aan de bovenkant. Dit moet voor de trek zorgen zodat de rook overal komt. De rest van alle kieren en spleten wordt later nog afgeplakt met cellotape.

Als rookmot heb ik een combinatie van appel, kers, populier en eik gebruikt, die zaten bij elkaar in het aktiepakket dus waarom dan ook niet allemaal gebruiken? Aansteken deed ik (buiten de doos!) met een klein gasbrandertje. Dan is het vrijwel meteen aan. (Zet de gasbrander dan wel heel laag anders waait alle zaagsel weg.) Nou komt er hierbij niet ontzettend veel rook vrij, dus geen dikke wolken en een hoop uche uche.  Ik heb op foto's wel gezien dat ze zo'n bakje zaagsel aan beide uiteinden aanstaken zodat het gelijkmatig naar elkaar toe afsmeult. Dan heb je meer rook, en het gaat sneller. Maar ik vraag me af of meer ook altijd beter is. Bepaalt de dikte van de rook de smaak, of het aantal uren dat iets in de rook staat. Wie het weet mag het zeggen. Ik ging gevoelsmatig voor de langzame optie en stak maar aan één kant aan.


Na zo'n 6 uur heb ik de afgeplakte doos weer eens open gemaakt om het schoteltje zout wat voor de gelegenheid ook meeging eens door te roeren. Je ziet dat de rook echt wel aanwezig is en al een bruinige aanslag achterlaat.

Het zaagsel was toen pas voor 2/5 opgebrand. Dat zou betekenen dat dit bakje, met deze hoeveelheid vulling, ongeveer 15 uur aan een stuk kan roken. Wow! Grappig om te zien trouwens dat het inderdaad mooi de rijen volgt, en het bakje voelde opmerkelijk genoeg ook helemaal niet zo warm.

De sensor die ik er in had hangen gaf aan dat het niet warmer werd dan 37 graden. En dat was rond de tijd dat de zon vol op het afdak scheen waar de rookkast (voor het geval het zou gaan regenen, je weet maar nooit) onder stond. Goed teken.

Heb de rookkast helemaal uit laten roken tot de volgende ochtend. Toen weer opengemaakt. Het grappige van die rookaanslag, die zat alleen op de bovenkant van de knofloken, niet aan de onderkant. En die aanslag proeft een klein beetje bitter.

Hier gaan ze daarom nóg een keertje de rookkast in (met een nieuw schoteltje zout erbij) en ditmaal een keertje omgedraaid.

Links het gerookte zout en rechts de nieuwe verse lading. Je ziet duidelijk kleurverschil.

Hoe lang je knoflook trouwens moet roken, daar heb ik nooit 'n eenduidig antwoord op kunnen vinden. Het gaat van minimaal 3-5 uur, tot maximaal zelfs een wéék bij de profs in Frankrijk! Ik vermoed dat het afhankelijk is van de sterkte rooksmaak die je wil. Ik heb zelf eigenlijk alleen maar één referentie, en dat is de gerookte knoflook die ik normaal altijd kocht op de jaarlijkse tuinbeurs (bloem & tuin, in Nuenen.)

Kijk maar naar een illustratie uit 2012. (Toen was ons kleinste hondje trouwens nog een puppy en ging mee in de rugzak, schattig hè?) Die knofloken op de markt zagen er altijd veel donkerder uit, dus ik vermoed dat ze dan ook meer en langer rook hebben gehad. Misschien ook wel een week? Dat wordt me iets te gortig, maar een extra ronde of twee kan er zeker nog wel vanaf.


Laatste tips:

Ik ben uiteraard zelf nog geen doorgerookte kenner op dit gebied, maar toch een paar tips.

-Ga je knoflook koud roken, verwijder dan een paar van de buitenste hele velletjes zodat de rook goed bij de teentjes kan. Bij mijn knofloken was het dit jaar niet nodig, zoals je in het eerste deel hebt kunnen lezen. Het is zonde om al die moeite te doen voor gerookte knoflookschil, ipv de teentjes, toch?

-De rookkast gaf niet echt heel erg geuroverlast (zoals soms bij een BBQ) maar toch krijg je wel een rookluchtje hangen, doe het niet binnen. Sowieso voor de veiligheid al niet. 

-Rook je iets anders, zoals kaas en boter wat na het roken weer terug in de koelkast gaat, wikkel het dan goed in plastic. Voor je het weet ruikt heel je koelkast naar rook.

-Eet niet meteen je gerookte waar op. De rooksmaak moet nog zeker een week ontwikkelen. Eet je het toch te snel dan proeft het voornamelijk bitter en vies (zo heb ik gehoord.) Pas na een tijdje komt kennelijk de lekkere rooksmaak pas. Geduld geduld!

zondag 10 juli 2016

C: Doe het zelf: Knoflook roken, deel 2

Deel 1: De oogst (link)
Deel 2: De voorbereidingen en benodigdheden
Deel 3: Het rookproces (link)

De voorbereidingen en benodigdheden:

Voor ik ga vertellen wat je allemaal aan voorbereidingen hebt is het wellicht slimmer om eerst te vertellen dat er twee methodes van roken zijn, namelijk warm roken en koud roken. Het grote verschil tussen die twee is eigenlijk alleen de temperatuur. 

Bij warm roken gaat het erom een rooksmaak aan je (vaak vlees of vis) toe te voegen terwijl je het ook meteen gaart. 

Koud roken gaat alleen om het toevoegen van de rooksmaak, de temperatuur moet laag blijven zodat er niets gaart maar alles vers/ongesmolten blijft. In dit geval ga ik dat met de knofoken doen, maar je kunt zo ook zalm, zout, olijven, hardgekookte eieren, rijst, boter, kaas, zelfs chocolade koud roken. Het geeft het allemaal net wat meer 'oempf', qua smaak. Iets extra's, iets speciaals.

De koude rookkast hoeft er dan ook niet per se heel ingewikkeld uit te zien. Feitelijk is het een doosvorm met genoeg ruimte voor hetgene (staand of hangend) je wil gaan roken. Ze kunnen zelfs van hout zijn want de temperatuur binnen blijft laag (rond de 30 graden C, of in ieder geval onder de 50 graden C.) Soms worden er letterlijk oude kledingkasten voor gebruikt en als je een grote variant wil maken waar in één keer veel in kan dan is dat ook helemaal niet zo'n gek idee. Voorwaarde is wel dat er niet teveel kieren inzitten waardoor de kast rook lekt.

In mijn geval doe ik het in een grote kartonnen doos, want ook dát kan en maakt het allemaal zoveel sneller, makkelijker en goedkoper voor nu.

 

Geen schoonheidsprijs, maar het gaat dan ook vooral om het functionele. Hoewel ik eerlijk gezegd vind ik dat ik wel extra punten krijg voor het maken van een kijkraampje op hoogte (afkomstig van een glazen lijstje). Dat is echt heel handig later. Het is een redelijk dikke doos, alle gaatjes heb ik afgeplakt en er zijn 4 stokken doorheen gestoken waar de rekjes op rusten, waar straks de knofloken op komen te liggen.

 

  
Die rekjes heb ik heel simpel gevouwen van kippengaas dat ik toevallig nog had liggen. BBQ-roosters zouden ook kunnen. Alles zolang de rook er maar goed langs kan en het sterk genoeg is om wat gewicht te dragen.

Wel alles zo goed mogelijk afplakken qua tochtgaatjes. Je wil de rook straks zoveel mogelijk binnenhouden en de luchtgaatjes op de plek waar ze efficiënter zijn.

Waar rook is....

Wat die rook betreft, daar is ook iets meer over te zeggen. Er zijn namelijk twee manieren om die ín de rookkast te krijgen. De ene manier is dat het vuur, of beter gezegd, het smeulend hout, buiten de kast wordt gemaakt maar dat de rook daarvan wordt afgevoerd door een buis/slang van een paar meter zodat de rook kan afkoelen en vervolgens ingevoerd wordt onderin de rookkast.  Als je dat een interessant idee lijkt kun je er op internet diy-exemplaren van vinden als je even googled.
Ik vond dat te omslachtig. In mijn geval wordt de rook ín de rookkast geproduceerd. Ja, ín die kartonnen doos. En dat kan alleen als je rookmot gebruikt. Geen blokjes hout, geen krullen of snippers maar daarentegen heel fijn zaagsel wat niet brandt maar alleen een beetje smeult. Veel makkelijker, maar er is een máár...

Om dat fijne zaagsel langzaam en gelijkmatig te laten smeulen is een zogenaamde 'cold smoke generator' onmisbaar. Over het algemeen is dat een bakje van geperforeerd metaal dat spiraalsgewijs of zigzaggend loopt waar het zaagsel als een soort slang langzaam (uuuren) in kan afsmeulen. Je kunt die dingen online kopen. Maar als je een beetje handig bent met metaal kun je die ook zelf maken. Dat moet je dan wel even doen.

Niet dat ik handig ben met metaal, maar Guus wel, en als vriendendienst heeft hij dat heel lief helemaal gratis voor me geknipt, gevouwen en in elkaar gepopnagelt. Dankjewel Guus, echt heel erg mooi geworden!! (Heb je zelf nou niet zo'n Guus in je bestand zitten en je wil wel iets goedkopers en zelfgemaakts kun je ook eens naar deze link kijken, of deze. Voor het geval je nog een oude keukenzeef hebben liggen. Het schijnt te kunnen.)

Tot slot is daar nog de keuze uit rookmot. Hoewel het technisch gezien mogelijk is om dat ook zelf te maken lijkt me dat nu onbegonnen werk. Het moet namelijk van schoon hout zijn dat 2 jaar heeft liggen drogen. Geen machineolie, geen lijmresten en dan in dit geval ook nog heel fijn zaagsel. Bij het heet roken is het mogelijk om bijvoorbeeld kleine blokjes hout of krullen te gebruiken, dat is nog wel te doen, maar dit niet. Dus daarvoor ben ik online gegaan. Vaak zijn er rond deze tijd trouwens wel aanbiedingen of aktiepakketten als je een paar 'smaken' koopt.
Want elke houtsoort heeft z'n eigen rooksmaak. Afhankelijk of je vlees of vis rookt kun je daar wel informatie over krijgen. Voor knoflook heb ik op buitenlandse sites vooral fruithout (appel/kers) en eik voorbij zien komen. Hickory schijnt iets te bitter te worden. En de rest weet ik verder ook niet.

In het volgende deel komt het feitelijke stoken en gebruik van de rookkast met alle tips en tricks. En het eindresultaat uiteraard. Dat is natuurlijk het leukste gedeelte van het hele proces. Oe.. sssspannend!

zaterdag 9 juli 2016

C: Doe het zelf: Knoflook roken, deel 1

Deel 1: De oogst
Deel 2: De voorbereidingen en benodigdheden (link)
Deel 3: Het rookproces (link)

De knoflookoogst:

Oh jongens, wat een natte voorzomer hebben we toch. Juni was één grote regenbui. Wat zeg ik, onweer, storm, hagel en hoosbuien. Rampzalig voor veel boeren maar op kleinere schaal ook voor de moestuinders. Een poosje dacht ik dat het allemaal niet zo'n drama was, ik zit hier op zandgrond, ik heb veel verhoogde bakken, het zou allemaal vast wel meevallen.....

Maar op den duur wordt het toch wel een beetje overmacht hoor, en stond een groot deel van de tuin permanent blank. Je kunt dan niet zoveel behalve lijdzaam toezien en er het beste van hopen.

En redden wat er te redden valt. Waaronder de knofloken die aan het eind van hun groeitijd waren gekomen. Normaal gesproken oogst ik de knofloken als het groen voor 2/3 is afgestorven, meestal is dat hier in de eerste week van juli. Maar nu waren het enkel dunne kale sprietjes, de harde stengel van de hardnecks waar geen enkel groen meer aan zat. Ojee.

Ik heb nog nét geluk gehad, lijkt wel. Geen rotte bollen. En dat mag misschien wel een klein wonder heten als je ziet hoe nat de grond inmiddels was geworden. De bollen kwamen omhoog met een zuiggeluid! En hoewel ze gewoonlijk redelijk schoon uit de zandgrond komen was het nu een vieze zwarte modderprut. Dat werd grondig afspoelen thuis.

De nattigheid heeft al veel van de buitenste beschermvelletjes doen wegweken. De bol is een beetje naakt en open eigenlijk, je ziet alle teentjes zo liggen. Ik denk niet dat ik ze veel langer in de grond had kunnen laten zitten, een weekje of twee eerder oogsten was wellicht beter geweest.

Zulke kale bollen zijn logischerwijs iets vatbaarder dan de bollen die veilig in een dicht vliesje liggen, maar in dit specifieke geval is het eigenlijk niet eens zo heel erg want ik had al het plan opgevat om dit jaar zelf de knofloken te gaan roken. Koud roken om precies te zijn. En ja, dat kan! Dat kan zelfs redelijk makkelijk en is ook nog eens heerlijk. En het maakt de knoflook meteen ook weer wat langer houdbaar. Kijk! Dat komt goed uit.

In de volgende delen zal ik uitleggen hoe je van makkelijke en goedkope materialen zelf een tijdelijke rook'oven' kunt maken voor het roken van knoflook en wat je verder nog allemaal nodig hebt. Eerst lagen hier de bollen een paar dagen aan de lucht te drogen terwijl ik aan de gang ging met de voorbereidingen.

En ging er een netje met uitgeselecteerde grootste tenen alvast naar de donkere trapkelder als poot-teentjes voor komende oktober. Want ik heb eigenlijk altijd overwegend mooie grote bollen uit de eigen tenen-oogst. Scheelt weer bijkopen straks!

zondag 26 juni 2016

C: Over de bloemetjes en de bijtjes

Op het moment dat ik dit schrijf staan de lindebomen al een poosje in bloei. In de buurt waar ik woon staan er een aantal en ik kan het niet laten om er in het voorbijgaan steeds even onder te gaan staan en flink in te ademen. Zo vol en verzadigd is de geur.  En ik ben niet de enige want het gonst en zoemt er van de bijen en hommels die daar haast wel dronken lijken rond te zwermen.
Wat fijn voor al die bijtjes, denk ik dan. Maar ik herinner me tegelijkertijd ook het verschijnsel dat juist veel bijen en hommels sterven bij juist deze bedwelmende lindebomen. Zelf heb ik het ook wel eens gezien, dat er met zekere regelmaat bijen/hommels uit de boom omlaag vielen. Ik dacht eerst dat ze enkel bedwelmd waren door de geur en in katzwijm raakten om later weer bij hun positieven te komen en weg te vliegen, maar het blijkt dat ze echt het leven laten.
Inmiddels is naar dit verschijnsel al uitvoerig onderzoek gedaan, want in eerste instantie werd gedacht dat de linde-nectar giftig zou zijn, maar dat is aantoonbaar weerlegt. Het blijkt juist dat de geur van de bloeiende linde zóveel insecten aantrekt dat er niet genoeg nectar is voor allemaal, en dat de energie die verbruikt wordt voor het rondvliegen en zoeken dus niet voldoende gecompenseerd kan worden door de bloesem. De bijen en hommels raken letterlijk opgebrand en sterven ter plekke in hun poging eten te vinden. Deze sterfte onder de linde komt dan ook vooral voor bij solitaire lindebomen, waar het aanbod dus beperkter is.

Triest toch?

Dat deed me weer aan de bijtjes denken. Ik vermoed dat bij de meeste mensen inmiddels wel is doorgedrongen dat de bijen het moeilijk hebben, maar dat er daarentegen nog de denkfout is dat je daar zelf niet zoveel aan kan veranderen. Er is toch genoeg groen om ons heen in de plantsoenen? Of anders op het platteland? Zo zijn er vast wel voldoende plekken die hun bijdrage leveren en kunnen wij lekker praktisch onze tuinen betegelen want dan heb je ook geen onderhoud. Maar zo zit het dus niet. Plattelandsbijen hebben het zelfs enorm moeilijk want er wordt teveel monocultuur toegepast, teveel gemaaid, teveel bewerkt. Geen bloemenweides meer. Daarom zijn onze tuintjes, in de steden en in de dorpen zo belangrijk geworden.

De meest simpele manier is om een zakje bijenmengsel te zaaien in een hoekje of pot van je tuin/balkon. Die heb je met eenjarige, tweejarige of een vaste plantenmix. Net wat je zelf wil en ze zijn haast overal te koop. Deze geven vooral in de zomerperiode aanbod waarbij alle beetjes helpen.
Maar als je iets specifieker wil zijn dan zou je zeker eens moeten kijken op de site van imkerpedia (hier) Daar vind je namelijk een uitgebreide lijst van drachtplanten met daarbij ook de mate van nectar en pollen die een plant bezit en de betreffende bloeiperiode. Zo kun je nagaan wat je tuin of omgeving in een bepaalde periode mist en met welke plant je dat het beste kunt aanvullen.

In mijn geval heeft het er onder andere voor gezorgd dat ik op mijn moestuin heb gekozen voor een haagje van de gunstig geprijsde gele kornoelje (Cornus Mas) als windkering, aangezien die heel vroeg in het jaar (februari/maart) een hoog aanbod nectar én stuifmeel geeft. En is er ook een voorraad bio plantenbollen (met name krokussen) in de bestelling voor diezelfde reden. Deze zijn biologisch geteeld en geselecteerd op vorm zodat de bijen en hommels goed bij de inhoud kunnen. Ik had namelijk niets staan voor die vroege periode van het jaar die steeds minder zeldzaam warm kunnen uitvallen. Ook is er een borderrand gekomen voor de eenjarige zomerse bijenplanten en weet ik nu ook dat de dahlia's uit m'n tuin een hoog gehalte aanbieden tot in oktober aan toe.
Het zijn de vele kleine beetjes die helpen en hoe meer tuintjes zich aanpassen hoe meer we samen kunnen bereiken. Het is een beetje een cliché, maar daarom niet minder waar.

dinsdag 7 juni 2016

C: Solar power

Het lijkt erop dat m'n kippenhok is verrijkt met zonnepanelen als je zo naar bovenstaande foto kijkt. Maar dat is maar gedeeltelijk het geval. De schuine klep van het legnest op het zuiden blijkt namelijk dé beste plek in m'n tuin te zijn om m'n nieuw gekochte Wakawaka (base 10) op te laden. Dat is een mobiele zonnelader met accu waar ik al een poosje over aan het twijfelen was. Ik wilde iets duurzaams om m'n telefoon e.d. mee op te laden en een mogelijkheid om ook op de moestuin wat stroom te hebben. En dit is het geworden. Ik bedoel het overigens niet als reclame, ook krijg ik hier geen geld voor. Ben gewoon erg blij dat ik 'm nu heb en geniet nu nóg meer van elk zonnestraaltje. Toch weer een tintje duurzamer groen geworden, al is het maar op kleine schaal.

maandag 16 mei 2016

C: Zelf boter maken


Afgelopen voorjaar werd ik een keer ziek. Griepje. Erg genoeg om een paar dagen zielig op bed/bank te liggen met snotlapjes en aspirientjes. Niet leuk, maar gelukkig bedacht ik al redelijk snel, tussen stoombadjes en zoutspoelingen door, dat het de perfecte gelegenheid was om weer eens een oude serie van de BBC op YouTube terug te kijken. "Tales from the green valley" Daarin keren een aantal mensen voor een jaar 'terug' in de tijd, om in 17e eeuwse stijl een boerderij te runnen. Compleet met alle technieken, materialen, ambachten en gebruiken van toen. Heerlijke feel-good-slow-down televisie, perfect voor zieke oogjes.
Tot mijn grote vreugde kwam ik erachter dat dat concept (voor een jaar terugkeren naar een boerderij uit een bepaalde periode) inmiddels vaker was uitgevoerd door veelal dezelfde groep mensen. Want zo zijn er ook de series Tudor Monastery Farm (15e eeuw), Victorian Farm (eind 19e eeuw)  Edwardian Farm (begin 20e eeuw) en Wartime Farm (WOII). Stuk voor stuk verslavend leuke afleveringen die zowel onderhoudend zijn als inzichtelijk. Tenminste, als je van ouderwets zelfvoorzienend boerenleven houdt. En een beetje nostalgische handnijverheid. En wat historische context.

Het was door die series dat ik opeens heel erg veel zin kreeg om zelf boter te gaan maken. Want dat kan dus gewoon! Natúúrlijk kan dat gewoon want hoe deden ze dat anders vroeger dan? Alleen, je moet wel even weten hoe.
Inmiddels weer druk aan het werk (en daarnaast druk met de moestuin) begon ik tussendoor met het zoeken naar meer achtergrondinformatie. En afgelopen weekend kwam het er dan ook echt van, ik maakte m'n eerste portie boter. En dat boterde goed!! Ah, flauw grapje.. Nee, maar écht, heel leuk om te doen en helemaal niet moeilijk ook.

Inleiding:

Je hebt boter en boter. Gezouten of ongezouten, rauwe of gepasteuriseerde, roomboter of margerine. Alles begint met de melk. Vers van de boer of uit de winkel maakt al een groot verschil (vanwege gepasteuriseerd en gehomogeniseerd of niet)

Als je nu zelf boter maakt dan maak je eigenlijk altijd échte boter. Dat is romige boter oftewel roomboter. Een natuurproduct. (Geen margarine of halvarine want die zijn enorm bewerkt.) En zulke romige boter gaat uit van romige volle melk. 

 

Kun je aan verse rauwe melk komen, dan is dat een onbewerkt natuurproduct. Het is niet gepasteuriseerd (al kun je dat thuis zelf alsnog doen als je rauwe melk een eng idee vindt*) en ook niet gehomogeniseerd (waarbij met grote druk en verhitting vetdeeltjes kleiner worden gemaakt waardoor ze mooier in suspensie blijven). Als je rauwe melk een poosje laat staan dan vormt zich als vanzelf een roomlaagje aan de bovenzijde. Supermarktmelk doet dit niet, dus als je niet aan melk rechtstreeks van de koe kunt komen dan mis je het roomlaagje waar het nu net om te doen is. Ook bij de volle supermarktmelk mis je dat. De room zit er wel in, maar door de homogenisatie scheidt het zich niet dus je krijgt het er niet uit. Van de supermarkt moet je in dat geval geen melk halen, maar slagroom. En dan bij voorkeur biologische.


In mijn geval, met een biologische boerderij in de buurt, kan ik aan vers gemolken rauwe biologische melk komen. Dichter bij the-old-days kun je qua melk eigenlijk niet komen. Heb je zelf gekochte slagroom dan kun je de eerste stappen overslaan.

(*) Wil je rauwe melk liever pasteuriseren dan doe je dat door de melk al roerend op het vuur naar 72 graden C. te brengen en daarna zo snel mogelijk weer af te koelen (bijv. d.m.v. koudwater-badjes) Aangezien het wel gepasteuriseerd is maar niet gehomogeniseerd kun je er nog steeds room van oogsten. Stap 3 werkt dan wel anders dan bij ongepasteuriseerde rauwe melk.

Aan de slag:

Werk altijd zo schoon mogelijk!
Stap 1: De melk. Ik haalde 3 liter rauwe melk bij de boer en liet dat een poos in de koelkast staan. Volgens de recepten 12-24 uur. Als je een glazen fles gebruikt zie je na verloop van tijd duidelijk een laagje room bovenop drijven.

Na 16 uur plakte ik er een stickertje op met lijntjes bij de laag. Ik was benieuwd of het laagje na 24 uur nog dikker zou worden maar het tegendeel bleek het geval. Het roomlaagje wordt blijkbaar compacter en dus iets dunner.

Stap 2: Het afromen. Het bovenste roomlaagje is het laagje waar je uiteindelijk de boter mee maakt, dus die zal je moeten gaan afscheppen. Ik stel me voor dat je dat misschien ook kunt afzuigen als je een grote pipet hebt maar ik deed het nu gewoon heel voorzichtig en oppervlakkig met een lepeltje. Vooral niet roeren en schudden want dan vermengt het laagje zich weer, dat snap je wel toch? Van 3 liter kreeg ik ongeveer 1,25 cup room. Grofweg 300 ml. Wel handig als je dus een pot hebt met een grote opening anders is het met een lepel haast niet gecontroleerd te doen. In de grotere potten blijft nu magere melk over. Het is dus niet zo dat je naast de room de rest kunt weggooien. Niks mis met die magere melk.

Stap 3: Fermenteren van de room. Deze stap kun je overslaan als je geen rauwe room hebt (dus gemaakt van rauwe melk, ongepasteuriseerd.) of als je het liever niet wil.
Slagroom uit de supermarkt, ook biologische, heb ik nooit anders gezien dan gepasteuriseerd. En het gaat er nu juist om dat er melkculturen in de room zitten die het licht kunnen gaan verzuren. (Hoewel je wel rauwe melkculturen kunt toevoegen dmv een probioticapilletje wellicht?)
Het maakt de uiteindelijke boter rijker van smaak én beter verteerbaar. In het Engels noemen ze dat cultured butter. Hier zou je het gefermenteerde boter noemen.
Hiervoor laat je de room afgedekt maar niet helemaal afgesloten voor ongeveer 24 uur bij kamertemperatuur staan. Dat klinkt alsof het meteen gaat bederven, maar in eerste instantie gaat het juist fermenteren/verzuren. Vertrouw hier je neus. Een licht zurig geurtje is oké maar het mag verder niet bedorven ruiken. (Mocht er nu een hittegolf rondwaren dan laat je het aanmerkelijk korter staan dan op een koude winterdag, die logica is er ook.)

Stap 4: Schudden, schudden, schudden...oftewel, het karnen. Doe de (eventueel gefermenteerde) room in een grote schone en goed te sluiten pot. Zorg dat je nog ongeveer 2/3 ruimte leegte in de pot overhebt want die ruimte heb je nodig om de room goed te kunnen laten klotsen. Het is nu een kwestie van schudden. Dat hoeft niet als een bezetene, maar wel met regelmatige snelheid. Hoe leg je dat uit, een schud per seconde? Eén-en-twintig...twée-en-twintig...drié-en-twintig...etc.
 
Eerst gebeurt er een poos niet zoveel, maar na 8 minuten merkte ik verandering in het geluid van het geklots. Je ziet duidelijk dat de room niet meer glad is maar brokkeliger wordt.
Nog niet eens een minuutje later zie je dat die brokkeligheid doorzet. Een verschil tussen romige substantie en wat witte waterige substantie.
Amper een halve minuut verder en je bent er al. Je hebt de vetmoleculen nu zodanig op hun donder gegeven dat het is gesplitst in boter en karnemelk.

Stap 5: Afgieten.
Die karnemelk dus, die moet je ook niet weggooien want ook daar is niets mis mee. Die kun je gewoon drinken, of door het pannenkoekenbeslag mengen, ik noem maar iets. Je giet het makkelijk af.
Om er vervolgens voor te zorgen dat de overgebleven boter langer goed blijft zijn er een paar dingen die je moet doen.

Stap 6: Spoelen
Allereerst, de boter spoelen, al het aanhangende karnemelk eraf. Doe dat met koud water, zo koud mogelijk want de boter smelt bij warmte, zoals boter nu eenmaal doet. Ik doe het met een vergiet, maar het kan ook in een bakje water die je een paar keer vult en weer afgiet. Het water moet zoveel mogelijk doorzichtig zijn. En vervolgens..

Stap 7: Weet eigenlijk niet de officiële term voor deze stap, maar het houdt in dat je zoveel mogelijk het spoelwater wegwerkt.
En vanwege de warmte doe je dat beter niet met je handen. Twee platte houten lepels werken goed. Je neemt wat boter op de ene lepel en wrijft dat steeds met een lichte druk over naar de andere lepel, steeds opnieuw. Als je de lepels een beetje schuin houdt dan druppelt er als het goed is wat water vanaf. Ga net zolang door tot dat niet of amper meer gebeurt. Gaat vrij snel al moet je niet in één keer de hele hap boter nemen want dan vallen er ook steeds boterklontjes mee af...of je moet grotere lepels hebben misschien.

Als het goed is wordt je boter er droger en gladder door. Zoals bovenstaande foto de voor en na laat zien. Het lijkt toch opmerkelijk veel op echte boter. Echte échte boter!!

Bijna 100 gram boter. Dat lijkt niet veel op 3 liter melk, maar eigenlijk is het bijna 100 gram boter, een kopje karnemelk en ruim 2,5 liter magere melk wat het eindresultaat is.

Stap 8: Optioneel. Zouten.
Ikzelf heb nog wat zout toegevoegd voor de smaak en houdbaarheid. Ongeveer een kwart theelepeltje. Maar dit kan natuurlijk ook het uitgangspunt zijn van allerlei kruidenboters (zoals onze befaamde zoete kruidenboter met walnoten.) Makkelijk in te vriezen ook. Oh, de mogelijkheden!!


De Bretonse boterpot:

Wat sindsdien ook opeens in m'n hoofd omhoog plopte was een bepaald boterpotje dat ik ooit op een keramiekmarkt had gezien. Even google-en om erachter te komen dat dat officieel een Bretonse boterpot heet. Weten we dat ook weer. Het geniale aan dat boterpotje was dat het een manier boodt om buiten de koelkast (dus te allen tijde smeerbaar) je boter langer houdbaar te houden. Namelijk omdat de boter hiermee ondersteboven in een waterbadje hangt, wat fungeert als een waterslot. Een beetje zout in dat water en het was helemaal optimaal tegen bederf van buitenaf beschermt.  (Al moet je wel opletten dat je niet teveel broodkruimels in je boter achterlaat. Helemaal onfeilbaar is het dus ook niet.) Een koelkast geeft nog altijd de langste bescherming.

Ze zijn er in verschillende modellen. Soms bollig, soms cilindrisch. Soms heeft het binnenpotje extra gaatjes om ook bij minder boter geen grote luchtbel te creëren.

Wat handig dat ik zelf keramist ben. Hoewel niet de grootste draaier ben ik hiervoor toch met veel plezier achter de draaischijf gekropen. Beetje passen en meten, beetje decoreren en glazuren en voila.. M'n eigen boterpotje! Genoeg voor 100 gram perfect smeerbare boter.

Ik voel me nu werkelijk alsof ik met m'n neus ergens in gevallen ben!!!
En mocht m'n moestuin me nog wat meer vrije tijd gunnen dan ga ik ook nog aan de slag met boterstempels. Die zijn vooral van hout maar kunnen ook van aardewerk zijn....hándig!!!